omkleden

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • Geluid:  ómkleden    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈɔmkledə(n)/ (3 lettergrepen)
  • Geluid:  omkléden    (hulp, bestand)
    • IPA: /ɔmˈkledə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • om·kle·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omkleden
kleedde om
omgekleed
zwak -d volledig

Werkwoord

ómkleden

  1. wederkerend zich ~ andere kleren aandoen.
    • Hij heeft zich snel moeten omkleden. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omkleden
omkleedde
omkleed
zwak -d volledig

Werkwoord

omkléden

  1. overgankelijk met redenen ~: voorzien van deugdelijke argumentatie.
    • Hij omkleedde zijn verzoek met geldige redenen. 
  2. overgankelijk omhullen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord omkleden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.