overleg
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: overleg (hulp, bestand)
- IPA: /ovərˈlɛx/
Woordafbreking
- over·leg
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van over en leg
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overleg | overleggen |
verkleinwoord | overlegje | overlegjes |
Zelfstandig naamwoord
het overleg o
- beraad, beraadslaging
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overleggen |
overleg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleggen
- Ik overleg.
- gebiedende wijs van overleggen
- Overleg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleggen
- Overleg je?
Verwante begrippen
- [1] leg over
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overleggen |
overleg
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleggen
- ... dat ik overleg.
Gangbaarheid
- Het woord overleg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overleg" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
overleg
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.