overleg

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  overleg    (hulp, bestand)
  • IPA: /ovərˈlɛx/
Woordafbreking
  • over·leg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overleg overleggen
verkleinwoord overlegje overlegjes

Zelfstandig naamwoord

hetoverlego

  1. beraad, beraadslaging
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
overleggen

overleg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleggen
    • Ik overleg. 
  2. gebiedende wijs van overleggen
    • Overleg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleggen
    • Overleg je? 
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
overleggen

overleg

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleggen
    • ... dat ik overleg. 

Gangbaarheid

  • Het woord overleg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

overleg

  1. overleg
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.