parti

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / pɑˈtiˀ /
Woordafbreking
  • par·ti
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Franse woord partir
Naar frequentie 4723
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   parti     partiet     partier     partierne  
genitief   partis     partiets     partiers     partiernes  

Zelfstandig naamwoord

parti, o

  1. partij (deelverzameling, deelgebied)
  2. (economie) partij (deelverzameling)
  3. (toneel) partij (rol in de opera of het kijkspel)
  4. (spel), (sport) partij, matchpartij
  5. een goede partner
  6. echtgenoot, echtgenote
  7. belangengroep
  8. (politiek) politieke partij
Afgeleide begrippen
  • [1]: bagparti
  • [1]: haleparti
  • [1]: hovedparti
  • [1]: klippeparti
  • [1]: kæbeparti
  • [1]: skovparti
  • [1]: øjenparti
  • [2]: vareparti
  • [3]: soloparti
  • [3]: titelparti
  • [6]: arbejderparti
  • [6]: bondeparti
  • [6]: folkeparti
  • [6]: højreparti
  • [6]: indgangsparti
  • [6]: oppositionsparti
  • [6]: partiarbejde
  • [6]: partidannelse
  • [6]: partiforening
  • [6]: partifunktionær
  • [6]: partikonference
  • [6]: partiløs
  • [6]: partimæssig
  • [6]: partimøde
  • [6]: partiprogram
  • [6]: regeringsparti
  • [6]: restparti
  • [6]: støtteparti
  • [6]: venstreparti
Uitdrukkingen en gezegden
  • [6]: gøre et godt parti
een aantrekkelijke partner krijgen
  • [7]: tage parti
partij kiezen
partij trekken
  • [7]: være på nogens parti
partij kiezen voor iemand
partij trekken voor iemand

Verwijzingen

    Frans

    Uitspraak
    • Geluid:  parti    (hulp, bestand)

    Bijvoeglijk naamwoord

    parti

    1. (spreektaal) los, begonnen
      «C'est parti pour le show!»
      De show is begonnen!
      «Une omelette pour monsieur, c'est parti!»
      Een omelette voor meneer, komt eraan! [1]
    2. (spreektaal) tipsy, aangeschoten
      «Après deux petits verres de cette piquette, Louise était déjà partie.»
      Na twee glaasjes van dat spul was Louise al tipsy. [1]

    Verwijzingen

    Noors

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / pɑɾˈtiː /
    Woordafbreking
    • par·ti
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Franse woord partir
    Naar frequentie 5121
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   parti     partiet     parti
    partier      		   partia
    partiene  
    genitief   partis     partiets     partis
    partiers      		   partias
    partienes  

    Zelfstandig naamwoord

    parti, o

    1. partij (deelverzameling, deelgebied)
      «Særlig i partiet rundt øynene minner hun om faren.»
      Vooral in de partij rond de ogen herinneren zij aan haar vader.
    2. (economie) partij (deelverzameling)
    3. partij (rol in de opera of het kijkspel)
      «Leonores parti ble nydelig sunget.»
      De partij van Leonore werd prachtig gezongen.
    4. partij, matchpartij
    5. een goede partner
      «Hun er et godt parti.»
      Ze is een goede partij.
    6. belangengroep
    7. (politiek) politieke partij
    Afgeleide begrippen
    • arbeiderparti
    • majoritetsparti
    • opposisjonsparti
    • partigruppe
    • partidistrikt
    • partikongress
    • partileder
    • partiledelse
    • partimedlem
    Uitdrukkingen en gezegden
    • [2]: et parti varer
    een partij van producten
    • [4]: et parti sjakk eller bridge
    een partij schaak of bridge
    • [6]: være på parti med
    in partij zijn met

    Nynorsk

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: /pɑɾˈtiː/
    Woordafbreking
    • par·ti
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Franse woord partir
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   parti     partiet     parti     partia  

    Zelfstandig naamwoord

    parti, o

    1. partij (deelverzameling, deelgebied)
      «Eit parti av boka er ferdig.»
      Een partij van het boek is klaar.
    2. (economie) partij (deelverzameling)
    3. partij (rol in de opera of het kijkspel)
      «Musikkstykket har lyriske parti.»
      Het muziekstuk heeft lyrische partijen.
    4. partij, matchpartij
    5. een goede partner
      «Ho er eit godt parti.»
      Ze is een goede partij.
    6. belangengroep
    7. (politiek) politieke partij
    Afgeleide begrippen
    • [1]: fjellparti
    • [5]: gymnastikkparti
    • [5]: eksamensparti
    • [6]: arbeidarparti
    • [6]: fleirtalsparti
    • [6]: majoritetsparti
    • [6]: opposisjonsparti
    • [6]: partigruppe
    • [6]: partidistrikt
    • [6]: partikongress
    • [6]: partileiar
    • [6]: partileiing
    • [6]: partimedlem
    Uitdrukkingen en gezegden
    • [1]: Parti frå Eidfjord
    Partij bij Eidfjord (tekst onder een schilderij)
    • [2]: eit parti billige skjorter
    een partij goedkope shirts
    • [4]: eit parti sjakk
    een partij schaak
    • [5]: ta parti for
    partij kiezen voor iemand
    • [6]: det største partiet på Stortinget
    de grootste partij in het (Noorse) Parlement

    Zelfstandig naamwoord

    parti, mv

    1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van parti

    Papiaments

    Zelfstandig naamwoord

    parti

    1. deel, gedeelte
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.