pikeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pikeren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pi·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘irriteren’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Franse piquer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pikeren
pikeerde
gepikeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

pikeren overgankelijk [3] [4]

  1. met kleine steekjes doornaaien
  2. aanstrepen
  3. (figuurlijk) ergeren, prikkelen, irriteren
  4. (kookkunst) vlees inrijgen met reepjes spek, truffel, ham enzovoort, larderen
  5. (kookkunst) inprikken van een deeglaag om blazen te voorkomen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pikeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
75 %van de Nederlanders;
60 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.