pikeur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pikeur    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pi·keur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘africhter van paarden’ voor het eerst aangetroffen in 1672 [1]
  • Naamwoord van handeling van pikeren met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pikeur pikeurs
verkleinwoord pikeurtje pikeurtjes

Zelfstandig naamwoord

depikeurm [3]

  1. (beroep) africhter van paarden
  2. (beroep), (sport) bestuurder van een sulky bij drafsport
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pikeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
61 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.