plakker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  plakker    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈplɑkər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • plak·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van plakken met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord plakker plakkers
verkleinwoord plakkertje plakkertjes

Zelfstandig naamwoord

deplakkerm

  1. (vlinders) Lymantria dispar  een nachtvlinder uit de familie van de donsvlinders (Lymantriidae )
  2. (beroep) iemand die behang aanbrengt
    • Er werden plakkers en stukadoors gevraagd. 
  3. (informeel), (persoon) iemand die te lang op zijn stoel blijft zitten en niet weg wil gaan
    • In onze kroeg spelen ze bij sluitingstijd altijd een vreselijke smartlap op vol volume om de plakkers naar huis te sturen. 
  4. (techniek), (materiaalkunde) een stukje materiaal dat door kleven op iets anders aangebracht wordt; ook bijv. bij medische toepassingen
    • Heb je een plakker voor me? Mijn band is lek. 
    • Dit apparaat heeft plakkers voor op de borst. 
  5. plakplaatje, sticker
    • Wij verkopen leuke plakkers voor de versiering. 
  6. (informeel), (verkeer) iemand die te dicht achter een ander voertuig rijdt, bumperklever
    • Op de weg had ik een plakker achter me. 
Hyperoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord plakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.