preach

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
preach preaches

Zelfstandig naamwoord

preach

  1. (religie) preek
  2. zedenpreek
vervoeging
onbepaalde wijs to  preach 
he/she/it  preaches 
verleden tijd  preached 
voltooid
deelwoord
 preached 
onvoltooid
deelwoord
 preaching 
gebiedende wijs  preach 

Werkwoord

preach

  1. overgankelijk, onovergankelijk (religie) prediken, preken
  2. overgankelijk bepleiten, op iets aandringen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.