pup

Niet te verwarren met: Pup

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pup    (hulp, bestand)
  • IPA: /pʏp/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • pup
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels pup, in de betekenis van ‘jonge hond’ aangetroffen vanaf 1940 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pup pups
verkleinwoord pupje pupjes

Zelfstandig naamwoord

depupm

  1. jonge hond
     Ik was weer blij en naïef als een jonge pup.[2]
  2. (bij uitbreiding) jong van bepaalde dieren, met name de zeehond, muis, rat en otter
Synoniemen
  1. puppy
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • hondenpup, muizenpup, otterpup, rattenpup, zeehondenpup
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord pup staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.