muis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  muis    (hulp, bestand)
  • IPA: /mœys/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /mœʏ̯s/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /mœːs/
Woordafbreking
  • muis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord muis muizen
verkleinwoord muisje muisjes

Zelfstandig naamwoord

demuisv

  1. (knaagdieren) klein zoogdier, meestal van het geslacht Mus , met spitse snuit, grote oren en ogen en een lange, bijna onbehaarde staart
     Soms ook zelfs plastic driewielers, leren laarzen en een bierflesje met een dode muis erin.[5]
  2. verlegen, onopvallend persoon
  3. (informatica) invoerapparaat voor de computer dat wordt bewogen over een mat of ander oppervlak om een aanwijzer op een beeldscherm te bewegen
    • Mijn muis was stuk dus moest ik alles met het toetsenbord doen. 
  4. (anatomie) het onderste vlezige deel van de duim
  5. (alleen verkleinwoord meervoud) gesuikerde anijszaadjes, gebruikt als broodbeleg
    • Als er een kind geboren is, wordt traditioneel getrakteerd op beschuit met muisjes. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
muizen

muis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muizen
    • Ik muis. 
  2. gebiedende wijs van muizen
    • Muis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muizen
    • Muis je? 

Gangbaarheid

  • Het woord muis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.