ríða
Faeröers
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
ríða
IJslands
Woordherkomst en -opbouw
Uitspraak
- IPA: /ˈriːða/
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord (supinum) | |
3e pers enk. | 1e pers mv. | ||
ríða | reið | riðu | riðið |
volledig |
Werkwoord
ríða
Oudnoords
Woordafbreking
- rí·ða
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ríða |
ríðr |
reið riðu |
riðit |
Klasse 1 sterk | volledig | [A] + [B] |
Werkwoord
[A] ríða
- heen en weer bewegen
- schommelen, zwiepen
- rijden
- overwinnen, verslaan
Verwante begrippen
Werkwoord
[B] ríða
Verwante begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.