recorder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  recorder    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • re·cor·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘toestel voor weergave van geluid’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord recorder recorders
verkleinwoord recordertje recordertjes

Zelfstandig naamwoord

derecorderm [3]

  1. (techniek) toestel voor het opnemen en weergeven van informatie (elektrische signalen), hetzij in analoge hetzij in digitale vorm
  2. opnemer
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord recorder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • Geluid:  recorder(US)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
recorder recorders

Zelfstandig naamwoord

recorder

  1. (muziekinstrument): blokfluit
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.