rib

Niet te verwarren met: RIB

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rib    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɪp/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • rib
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dun been in borstkas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord rib ribben
verkleinwoord ribje
ribbetje
ribjes
ribbetjes

Zelfstandig naamwoord

deribv/m

  1. (anatomie) elk van de platte, boogvormige beenderen die de borstkas omsluiten
    • Zijn ribben waren gebroken en hij was in levensgevaar. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • zijn ribben waren te tellen
hij was zo mager dat er geen vet meer op zijn borstkas aanwezig was
  Ik had in een totaal andere wereld geleefd, maar was ik dan ook echt veranderd? Fysiek wel, aangezien ik bijna 9 kilo lichaamsgewicht kwijt was geraakt en mijn ribben te tellen waren. [4] 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
ribben

rib

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ribben
    • Ik rib. 
  2. gebiedende wijs van ribben
    • Rib! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ribben
    • Rib je? 

Gangbaarheid

  • Het woord rib staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.