shame

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  shame    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • shame
  • sha·me (aanvoegende wijs)
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels

Werkwoord

vervoeging van
shamen

shame

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van shamen
    • Ik shame. 
  2. gebiedende wijs van shamen
    • Shame! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van shamen
    • Shame je? 
  4. aanvoegende wijs van shamen

Gangbaarheid

  • Het woord shame staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Engels

Uitspraak
  • Geluid:  shame (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʃeɪm/
enkelvoud meervoud
shame shames

Zelfstandig naamwoord

shame

  1. schaamte, schaamtegevoel
  2. schande
  3. zonde
vervoeging
onbepaalde wijs to  shame 
he/she/it  shames 
verleden tijd  shamed 
voltooid
deelwoord
 shamed 
onvoltooid
deelwoord
 shaming 
gebiedende wijs  shame 

Werkwoord

shame

  1. wederkerend ~ oneself schamen, zich ~
  2. overgankelijk beschamen
  3. overgankelijk te schande maken
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.