schatten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schatten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxɑtə(n)/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /'sχɑtə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /'sxɑtə(n)/
Woordafbreking
  • schat·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontwikkeld uit Middelnederlands scatten, schatten "schatting opleggen", vergelijk Middelhoogduits schetzen "belasting opleggen; geloven", modern Duits schätzen "schatten, waarderen" [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schatten
schatte
geschat
zwak -t volledig

Werkwoord

schatten

  1. overgankelijk naar waarde ~: op prijs stellen, waarderen
    • De bijdragen van alle gebruikers van het WikiWoordenboek horen naar waarde geschat te worden. 
  2. overgankelijk Bij benadering een waarde voor iets geven, taxeren
    • Ik schatte hem zo'n jaar of vijftig. 
  3. (statistiek) : vanuit een beperkte steekproef een getalswaarde bepalen die een parameter van de verdeling ervan zo goed mogelijk benadert
    • Met een steekproefgemiddelde kan het gemiddelde het meest efficiënt geschat worden, maar de mediaan van de streekproef is een robuustere waarde. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

deschattenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schat

Werkwoord

vervoeging van
schatten

schatten

  1. meervoud verleden tijd van schatten
    • Wij schatten. 
    • Jullie schatten. 
    • Zij schatten. 

Gangbaarheid

  • Het woord schatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.