schipbreuk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schipbreuk    (hulp, bestand)
  • IPA: /sxɪbrøk/
Woordafbreking
  • schip·breuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schipbreuk schipbreuken
verkleinwoord schipbreukje schipbreukjes

Zelfstandig naamwoord

deschipbreukv/m

  1. een gebeurtenis waarbij een schip zinkt of op de klippen loopt
    • De Poolse vloot leed schipbreuk. 
  2. (figuurlijk) falen, mislukking, ondergang
    • Schipbreuk van de beschaving. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schipbreuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.