slof

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  slof    (hulp, bestand)
  • IPA: /slɔf/
Woordafbreking
  • slof
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘pantoffel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1476 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord slof sloffen
verkleinwoord slofje slofjes

Zelfstandig naamwoord

deslofm [4]

  1. (kleding) een comfortabel soort schoeisel bedoeld om in huis gedragen te worden (pantoffel zonder hak en hiel), muil, muiltje, slipper
    • Hij liep nog op zijn sloffen. 
  2. samen verpakte kleinere pakjes
    • Geef mij die hele slof sigaretten maar. 
  3. spanen hengselmandje voor vruchten
  4. (meer algemeen) langwerpig voorwerp
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Dat win ik op mijn sloffen
Dat win ik heel gemakkelijk
  • Op een schoen en een slof aankomen
Niets hebben en ergens komen
  • Uit zijn slof schieten
Erg boos worden, of: erg actief worden
  • Het vuur uit de sloffen lopen
Heel erg zijn best doen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen slofslofferslofst
verbogen sloffesloffereslofste
partitief slofssloffers-

Bijvoeglijk naamwoord

slof [6]

  1. slordig, gemakzuchtig

Werkwoord

vervoeging van
sloffen

slof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sloffen
    • Ik slof. 
  2. gebiedende wijs van sloffen
    • Slof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sloffen
    • Slof je? 

Gangbaarheid

  • Het woord slof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.