smoking

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  smoking    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • smo·king
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geklede herenjas’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
  • pseudo-Engels (afgeleid van smoking jacket)
  • Naamwoord van handeling van smoken met het achtervoegsel -ing [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord smoking smokings
verkleinwoord smokinkje smokinkjes

Zelfstandig naamwoord

desmokingm

  1. (kleding) een twee- of driedelig zwart kostuum gedragen als avondkleding
     Nadat het echtpaar Cairncross was vertrokken, keek hij omlaag en zag een vettig sliertje zalm aan zijn revers hangen. Verdorie, alweer een smoking naar de haaien.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • smokingbroek, smokinghemd, smokingkostuum
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord smoking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  smoking (VS)    (hulp, bestand)

Werkwoord

smoking

  1. onvoltooid deelwoord van smoke

Zelfstandig naamwoord

smoking

  1. gerundium van smoke
stellend vergrotend overtreffend
smokingmore smokingmost smoking

Bijvoeglijk naamwoord

smoking

  1. (informeel) (seksueel) aantrekkelijk
  2. (informeel) bekwaam, getalenteerd
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.