sof

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sof    (hulp, bestand)
  • IPA: /sɔf/
Woordafbreking
  • sof
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: tegenvaller’ voor het eerst aangetroffen in 1904 [1]
  • [1] Herkomst: Hebreeuws en/of Jiddisj, letterlijk: 'einde' [2]
  • [2] Herkomst: Jiddisj [3]
[1] enkelvoud meervoud
naamwoord sof -
verkleinwoord - -
[2] enkelvoud meervoud
naamwoord sof sofs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

desofm

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) mislukking, tegenslag, teleurstelling, debacle, afgang
    • Ten diepste zijn we een sof [4]. 
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) 22ste, laatste letter van het alfabet, in gespirantiseerde versie
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord sof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
70 %van de Nederlanders;
33 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.