stationsgebouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stationsgebouw    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sta·ti·ons·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stationsgebouw stationsgebouwen
verkleinwoord stationsgebouwtje stationsgebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

hetstationsgebouwo

  1. gebouw waar treinen aankomen en vertrekken
     Een waarschijnlijk van het leger geleend pantservoertuig bewoog zich uit de schaduw van het stationsgebouw naar de gevangenispoort aan de overkant.[1]
     In Hilversum dreigden losgeraakte dakplaten van het stationsgebouw af te waaien. Het treinverkeer werd daarop stilgelegd en de brandweer heeft de platen gisteravond verwijderd. Het treinverkeer kwam daarna weer op gang. De meeste treinen reden in de avond weer volgens de normale dienstregeling.[2]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord stationsgebouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
  2. Weblink bron “Schade en overlast door Franklin, vandaag opnieuw harde wind” (MA 21 FEBRUARI 2022), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.