stemmen

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
stemmenstemmend
stemminggestemd
Uitspraak
  • Geluid:  stemmen    (hulp, bestand)
  • IPA: /stεmə(n)/
Woordafbreking
  • stem·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stemmen
stemde
gestemd
zwak -d volledig

Werkwoord

stemmen

  1. inergatief deelnemen aan een verkiezing
  2. overgankelijk (muziek) een instrument op de juiste toonhoogte brengen, gelijkstemmen
    • Het orkest stemt altijd op de a van de hobo. 
  3. overgankelijk iemand een bepaald gevoel geven
    • Dat stemde hem een stuk vriendelijker. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

destemmenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stem
     Ik kon niet alles goed volgen, maar het monotone geluid van stemmen om mij heen voelde veilig en vertrouwd.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord stemmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. stemmen op website: Etymologiebank.nl
  2. www.parool.nl (22 mrt 2025)
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Deens

Woordafbreking
  • stem·men
Naar frequentie 4581

Zelfstandig naamwoord

stemmen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stemme

Noors

Woordafbreking
  • stem·men
Naar frequentie 1801

Zelfstandig naamwoord

stemmen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stemme

Nynorsk

Woordafbreking
  • stem·men

Zelfstandig naamwoord

stemmen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stem
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.