stokvis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stokvis    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈstɔkfɪs/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • stok·vis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stokvis stokvissen
verkleinwoord (stokvisje) (stokvisjes)

Zelfstandig naamwoord

destokvism

  1. (visserij) (voeding) gedroogde kabeljauw of kabeljauwachtige (orde Gadiformes ) vis, zoals heek, leng, lom, schelvis en koolvis
    • Heb je de stokvis al gebeukt? 
    • Advocaatje ging op reis, tiereliereliere...
      Stokvis kreeg hij bij 't ontbijt, tierelierelom...
      't Graatje schoot hem in zijn keel, tiereliereliere, etc
       
     Alleen al het inkopen doen voor de kerstmaaltijd. En het je herinneren hoe het zat met dadels en speculaas, het dopen van stukjes brood in hambouillon, varkenspootjes, stokvis met piment en witte saus op Zweedse wijze of spek in eigen vet, mosterd en doperwtenpuree op Noorse wijze, welke soorten noten verplicht waren — en op het laatste moment op kerstavond zelf notenkrakers aanschaffen —, rolham, haring en rijstebrij.[4]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • stokvisballetje, stokvisbeignet, stokvisbeukerij, stokvisgerecht, stokvishout, stokvisomelet, stokvisschotel, stokvisvangst, stokvisvel, stokviswater
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord stokvis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord stokvis stokvisse

Zelfstandig naamwoord

stokvis

  1. (straalvinnigen) Merluccius capensis  Zuid-Afrikaanse heek
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.