stuur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stuur    (hulp, bestand)
  • IPA: /styr/ (1 lettergreep); /styːr/
Woordafbreking
  • stuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stuur sturen
verkleinwoord stuurtje stuurtjes

Zelfstandig naamwoord

hetstuuro

  1. een hulpmiddel waarmee een bestuurder richting kan geven aan een voertuig
    • De politie vond bloedsporen op het stuur van de auto. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
sturen

stuur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sturen
    • Ik stuur. 
  2. gebiedende wijs van sturen
    • Stuur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sturen
    • Stuur je? 
     Zet je vertrekdatum alvast in je agenda en stuur me een kaartje als je onderweg bent, zo kan ik ook een beetje van jouw avontuur meegenieten.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord stuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. stuur op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.