tandpijn

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tandpijn    (hulp, bestand)
  • IPA: /tɑntpɛin/
Woordafbreking
  • tand·pijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandpijn tandpijnen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

detandpijnv/m

  1. pijn in één of meerdere tanden
    • Sinds gisteren heeft hij tandpijn. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tandpijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.