tenuis

Latijn

Uitspraak
  •  Audio (klassiek)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈte.nu.is/
Woordafbreking
  • te·nu·is
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

tĕnuis

  1. fijn, dun, zacht, teer, zwak, smal, eng, ondiep, mager;
  2. overdreven: zwak, gering, klein, onbeduidend, spaarzaam, behoeftig, armoedig;
  3. van personen:
    1. fijn, nauwkeurig;
    2. eenvoudig;
    3. zwak, gering, van weinig gewicht;
    4. (qua stand of afkomst) nederig, laag
Overerving en ontlening

Verwijzingen

    • s.v. tĕnuis, in
      J.B. Kan - H.P. Schröder
      (ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, pp. 529-530.
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.