uitbouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitbouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈœydbɑu/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • uit·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitbouw uitbouwen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deuitbouwm

  1. activiteiten om een gebouw groter te maken
  2. (bouwkunde) uitspringende deel van een gebouw
  3. (figuurlijk) ontwikkeling gericht op uitbreiding
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
uitbouwen

uitbouw

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbouwen
    • ... dat ik uitbouw. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.