vakvrouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vakvrouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈvɑkfrɑu/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • vak·vrouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakvrouw vakvrouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

devakvrouwv

  1. een vrouw die een vak beheerst en ook beoefent
    • Maar Patchett [schrijfster] is zo’n vakvrouw dat ze zelfs het dreigement van een geladen vuurwapen in een kinderhand kan inlossen op een manier die je niet verwacht en die toch bevredigend is. Op een manier die laat zien dat in het echte leven de dingen meestal niet duidelijk goed of slecht aflopen. Ze gebeuren gewoon, en dan moet je daarna maar zien wat je ervan vindt. [2] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vakvrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Ellen de Bruin 29 januari 2017
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.