vers

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vers    (hulp, bestand)
  • IPA: /vɛrs/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • vers
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen versverserverst
verbogen verseversereverste
partitief versversers-
Woordherkomst en -opbouw
  • (bijvoeglijk naamwoord) erfwoord van Oudnederlands frisk, Protogermaans *friska-. Doublet met fris. In de betekenis van ‘fris, nieuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240.[1][2]
  • (zelfstandig naamwoord) Leenwoord uit het Frans. In de betekenis van ‘dichtregel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [3][2]

Bijvoeglijk naamwoord

vers

  1. nieuw, net gemaakt, recent
    • Deze krant is vers van de pers. 
     Het voelde goed om een vers pad in de sneeuw te kunnen maken.[4]
  2. (voeding) niet ingeblikt, niet diepgevroren
    • Dit is verse vis met verse groenten. 
     Ik wilde dolgraag een keer verse vis vangen en op een kampvuurtje grillen.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

vers

  1. partitief van de stellende trap van ver
enkelvoud meervoud
naamwoord vers verzen
verkleinwoord versje versjes

Zelfstandig naamwoord

hetverso

  1. (dichtkunst) gedicht
  2. (dichtkunst) dichtregel
  3. (dichtkunst) couplet
Uitdrukkingen en gezegden

[2] "dichtregel"

  • Dat is vers twee.
Dat is voor nu slechte een bijzaak / Dat is iets om op een later moment meer aandacht aan te geven
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Etruskisch

Zelfstandig naamwoord

vers

  1. vuur

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  vers    (hulp, bestand)
  • IPA:

Voorzetsel

vers

  1. naar, in de richting van
  2. tegen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.