voordeur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  voordeur    (hulp, bestand)
  • IPA: /'voːrdøːr/
Woordafbreking
  • voor·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voordeur voordeuren
verkleinwoord voordeurtje voordeurtjes

Zelfstandig naamwoord

devoordeurv/m

  1. de hoofddeur aan de voorzijde van een gebouw of woning
    • Als je wilt dat iemand de voordeur voor je openmaakt moet je eerst aanbellen. 
    • Ik hoorde de sleutel in het slot van de voordeur. [1] 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord voordeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 90
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.