voordeur
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: voordeur (hulp, bestand)
- IPA: /'voːrdøːr/
Woordafbreking
- voor·deur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van voor en deur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voordeur | voordeuren |
verkleinwoord | voordeurtje | voordeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
de voordeur v / m
- de hoofddeur aan de voorzijde van een gebouw of woning
- Als je wilt dat iemand de voordeur voor je openmaakt moet je eerst aanbellen.
- Ik hoorde de sleutel in het slot van de voordeur. [1]
Antoniemen
Afgeleide begrippen
- voordeurbel, voordeurdeler, voordeursleutel, voordeurdelersregeling
Vertalingen
1. de hoofddeur aan de voorzijde van een woning
|
Gangbaarheid
- Het woord voordeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voordeur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 90
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.