wanbof

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wanbof    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈwɑmbɔf/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • wan·bof
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wanbof wanboffen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dewanbofm

  1. ongelukje, pech, tegenslag, tegenvaller
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wanboffen

wanbof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanboffen
    • Ik wanbof. 
  2. gebiedende wijs van wanboffen
    • Wanbof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanboffen
    • Wanbof je? 

Gangbaarheid

  • Het woord wanbof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
9 %van de Nederlanders;
7 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.