wantrouwen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wantrouwen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈwɑntrɑuwə(n)/ (3 lettergrepen)
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
wantrouwenwantrouwig
Woordafbreking
  • wan·trou·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wantrouwen
wantrouwde
gewantrouwd
zwak -d volledig

Werkwoord

wantrouwen

  1. overgankelijk niet vertrouwen, argwanend zijn tegen
    • Wantrouw e-mails met bijlagen van onbekende afzenders. 
Antoniemen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord wantrouwen -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetwantrouweno

  1. afwezigheid van vertrouwen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord wantrouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.