wisser
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wisser (hulp, bestand)
Woordafbreking
- wis·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wisser | wissers |
verkleinwoord | wissertje | wissertjes |
Zelfstandig naamwoord
de wisser m
- (gereedschap) voorwerp om mee te wissen
Hyponiemen
- bordenwisser, borstelwisser, raamwisser, ruitenwisser
Afgeleide begrippen
- wisserarm, wisserblad
Bijvoeglijk naamwoord
wisser
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van wis
Gangbaarheid
- Het woord wisser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wisser" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.