zakdoek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zakdoek    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzɑgduk/
Woordafbreking
  • zak·doek
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘doek om de neus in te snuiten’ voor het eerst aangetroffen in 1775 [1]
  • samenstelling van  zak  en  doek 
enkelvoud meervoud
naamwoord zakdoek zakdoeken
verkleinwoord zakdoekje zakdoekjes

Zelfstandig naamwoord

dezakdoekm

  1. een doek om de neus in te snuiten
    • Die vuile zakdoek gebruik ik niet! Die hangt vol snot! 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zakdoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

zakdoek

  1. zakdoek

Veluws

Zelfstandig naamwoord

zakdoek

  1. zakdoek
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.