zelfzucht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zelfzucht    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • zelf·zucht
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘egoïsme’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1803 [1]
  • samenstelling van  zelf  en  zucht  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfzucht -
verkleinwoord zelfzuchtje -

Zelfstandig naamwoord

dezelfzuchtv/m [3]

  1. sterke zucht om naar het naar eigen gewin te streven
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zelfzucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.