zit

Niet te verwarren met: žít

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zit    (hulp, bestand)
  • IPA: /zɪt/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • zit
Woordherkomst en -opbouw
  • zn: naamwoord van handeling van  zitten ww  (zonder -en) [1]
  • ww:  zitten ww  zonder de uitgang -en
enkelvoud meervoud
naamwoord zit -
verkleinwoord zitje zitjes

Zelfstandig naamwoord

dezitm

  1. daad die bestaat uit zitten
    • Zo'n vlucht naar de andere kant van de oceaan is een hele zit. 
  2. plaats waar je kunt zitten
    • Deze hotelkamer had een eenvoudig zitje. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Werkwoord

vervoeging van
zitten

zit

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zitten
  2. gebiedende wijs van zitten
     Maar na een week in de woestijn en 5.000 dollar lichter, zit je vaak gewoon weer op maandagochtend op kantoor in een vergadering over targets.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord zit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

enkelvoud meervoud
zit zits

Zelfstandig naamwoord

zit

  1. pukkel, acne

Turks

Bijvoeglijk naamwoord

zit

  1. tegengesteld, tegenovergesteld, tegenstrijdig.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.