zwenk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwenk    (hulp, bestand)
  • IPA: /zwɛŋk/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • zwenk
Woordherkomst en -opbouw
  • zn: naamwoord van handeling van  zwenken ww  (zonder -en) [1]
  • ww:  zwenken ww  zonder de uitgang -en
enkelvoud meervoud
naamwoord zwenk zwenken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dezwenkm

  1. plotselinge verandering van de bewegingsrichting
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zwenken

zwenk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwenken
    • Ik zwenk. 
  2. gebiedende wijs van zwenken
    • Zwenk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwenken
    • Zwenk je? 
     Ik duw tegen een toeschouwer en zwenk even naar opzij.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord zwenk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Paul Fournel
    “Thuis in het peleton” (2023), Oevers, ISBN 9789493290396
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.