keer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  keer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ker/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • keer
enkelvoud meervoud
naamwoord keer keren
verkleinwoord keertje keertjes

Zelfstandig naamwoord

dekeerm

  1. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
    • Die fout maak je elke keer. 
     "Het is dit jaar voor eerst dat we het effect zo duidelijk zien", zegt voorzitter Rachel Heijne van Kringloop Nederland. "We zien ook dat de kwaliteit van spullen gewoon echt slecht is. Het is kleding die na een paar keer wassen kapot gaat. Die kun je niet in de kringloop verkopen.[1]
Synoniemen
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • geen enkele keer
  • voor de eerste keer
voor het eerst
  • voor de laatste keer
voor het laatst
  De zon was nog niet op en met mijn hoofdlamp checkte ik nog een laatste keer al mijn spullen om te zorgen dat ik niets zou vergeten. [2] 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
keren

keer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keren
    • Ik keer. 
  2. gebiedende wijs van keren
    • Keer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keren
    • Keer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord keer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Minder kleding bij de kringloop door slechte kwaliteit fast fashion” (15-10-2024), NOS
  2. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
keer
gekeer
volledig

Werkwoord

keer

  1. keren
  2. voorkomen
    «Die water hou die seekoei se liggaamstemperatuur koel en keer dat die vel uitdroog.»
    Het water houdt de lichaamstemperatuur van het nijlpaard laag en voorkomt dat zijn huid uitdroogt.

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

keer

  1. keer; telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt

Veluws

Zelfstandig naamwoord

keer

  1. keer; telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.