Appel

Niet te verwarren met: appel


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

Appel m

  1. (fruit) appel
Schrijfwijzen

Meer informatie

Meer informatie


Oost-Fries

Zelfstandig naamwoord

Appel m

  1. (fruit) appel


Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • Ap·pel
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Appelder AppelEppeldie Eppel
datief me Appelem AppelEppelde Eppel
accusatief en Appelder AppelEppeldie Eppel

Zelfstandig naamwoord

Appel, m

  1. (fruit) appel
    «Der Appel iss en Obscht der im Schpotyaahr ready iss zu picke un esse.»
    De appel is een vrucht die in de herfst kan worden geplukt en gegeten.
Schrijfwijzen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  •  Appelbaam zn 
  •  Appelgrutze zn 
Typische woordcombinaties
  • Eppel breche
appels plukken
Opmerkingen


Plautdietsch

Zelfstandig naamwoord

Appel

  1. meervoud van Auppel


Ripuarisch

Uitspraak
  • IPA: /ɑpʰəɫ/

Zelfstandig naamwoord

Appel m

  1. (fruit) appel
Schrijfwijzen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.