Saat

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Saat    (hulp, bestand)
  • IPA: /zaːt/
Woordafbreking
  • Saat
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudhoogduitse woord "sāt"
[A] enkelvoud meervoud
nominatief die Saat-
genitief der Saat-
datief der Saat-
accusatief die Saat-

Zelfstandig naamwoord

[A] Saat v

  1. (landbouw), (tuinieren) zaai, (het) zaaien
Typische woordcombinaties
  • mit der Saat beginnen
met het zaaien beginnen
[B] enkelvoud meervoud
nominatief die Saatdie Saaten
genitief der Saatder Saaten
datief der Saatden Saaten
accusatief die Saatdie Saaten

Zelfstandig naamwoord

[B] Saat v

  1. (plantkunde), (landbouw), (tuinieren) zaad
  2. (landbouw), (tuinieren) gewas, zaaisel
  3. (figuurlijk) zaad (b.v. van geweld)
Synoniemen
  • [1]: Säen
  • [2]: Saatgut
  • [2]: Samen
Afgeleide begrippen
  • [1]: Aussaat
  • [1]: Saatbeet
  • [1]: Saateule
  • [1]: Saatgans
  • [1]: Saatkrähe
  • [1]: Saatwicke
  • [1]: Saatzeit
  • [2]: Saatgetreide
  • [2]: Saatkartoffel
  • [2]: Saatkorn
Typische woordcombinaties
  • [1]: die Saat in die Erde bringen
het zaad in de grond brengen
  • [2]: Die Saat ist gut aufgegangen.
Het gewas staat goed.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.