zaad

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zaad    (hulp, bestand)
  • IPA: /zat/ (1 lettergreep); /zaːt/
Woordafbreking
  • zaad
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kiem, teelvocht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zaad zaden
verkleinwoord zaadje zaadjes

Zelfstandig naamwoord

hetzaado

  1. (plantkunde), (landbouw) bevruchte kiem waaruit een nieuwe plant van dezelfde soort groeit
  2. (dierkunde) zaadcellen uit de mannelijke geslachtsorganen van een mens of een dier
Uitdrukkingen en gezegden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zaad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.