aangroei
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aangroei (hulp, bestand)
- IPA: / ˈaŋɣrʏj / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·groei
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan en groei ww
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aangroei | - |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aangroei m
- toename
- laag die ergens aan vastgegroeid is
Verwante begrippen
Hyponiemen
- bevolkingsaangroei, ijsaangroei, kapitaalaangroei, mosaangroei
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. toename
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aangroeien |
aangroei
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aangroeien
- ... dat ik aangroei.
Gangbaarheid
- Het woord aangroei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aangroei" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.