abdij

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  abdij    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑbˈdɛi/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ɑbˈdɛɪ̯/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ɑbˈdɛː/
Woordafbreking
  • ab·dij
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘klooster’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Afgeleid van abt met het achtervoegsel -ij [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord abdij abdijen
verkleinwoord abdijtje abdijtjes

Zelfstandig naamwoord

deabdijv

  1. klooster met aan de leiding een abt of abdis
     De dag daarop waren we aanwezig bij haar kroning en zagen we haar de abdij binnenschrijden over de purperen loper, die voor haar was uitgelegd.[3]
     Hij bestuurde het bisdom van Straatsburg, het rijkste van Frankrijk; hij was een kerkvorst, landgraaf van de Elzas, abt van de grote abdij van Saint-Vaast et Chaise-Dieu, provisor van de Sorbonne, grootaalmoezenier van Frankrijk, directeur- generaal van het koninklijk hospitaal van de „Quinze-Vingts", en commandeur in de orde van de Heilige Geest.[4]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord abdij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.