< aflogen
aflogen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aflogen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aflogen | af te logen | ||||||
toekomend | zullen aflogen af zullen logen |
te zullen aflogen af te zullen logen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeloogd | te hebben afgeloogd | ||||||
toekomend | afgeloogd zullen hebben | afgeloogd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aflogend | afgeloogd | ev. loog af | mv. verouderd loogt af | loge af (bijzin) afloge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | loog af | loogt af | loogt af | loogt af | loogt af | logen af | logen af | logen af | |
verleden (o.v.t.) | loogde af | loogde af | loogde af | loogde af | loogde af | loogden af | loogden af | loogden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aflogen | zult/zal aflogen | zult/zal aflogen | zult aflogen | zal aflogen | zullen aflogen | zullen aflogen | zullen aflogen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aflogen | zou aflogen | zou(dt) aflogen | zoudt aflogen | zou aflogen | zouden aflogen | zouden aflogen | zouden aflogen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afloog | afloogt | afloogt | afloogt | afloogt | aflogen | aflogen | aflogen | |
verleden (o.v.t.) | afloogde | afloogde | afloogde | afloogde | afloogde | afloogden | afloogden | afloogden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aflogen af zal logen |
zult/zal aflogen af zult/zal logen | zult/zal aflogen af zult/zal logen | zult aflogen af zult logen | zal aflogen af zal logen | zullen aflogen af zullen logen | zullen aflogen af zullen logen | zullen aflogen af zullen logen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aflogen af zou logen |
zou aflogen af zou logen | zou(dt) aflogen af zou(dt) logen | zoudt aflogen af zoudt logen | zou aflogen af zou logen | zouden aflogen af zouden logen | zouden aflogen af zouden logen | zouden aflogen af zouden logen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeloogd | hebt afgeloogd | hebt/heeft afgeloogd | hebt afgeloogd | heeft afgeloogd | hebben afgeloogd | hebben afgeloogd | hebben afgeloogd | |
verleden (v.v.t.) | had afgeloogd | had afgeloogd | had afgeloogd | hadt afgeloogd | had afgeloogd | hadden afgeloogd | hadden afgeloogd | hadden afgeloogd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeloogd hebben | zal/zult afgeloogd hebben | zult/zal afgeloogd hebben | zult afgeloogd hebben | zal afgeloogd hebben | zullen afgeloogd hebben | zullen afgeloogd hebben | zullen afgeloogd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeloogd hebben | zou afgeloogd hebben | zou/zoudt afgeloogd hebben | zoudt afgeloogd hebben | zou afgeloogd hebben | zouden afgeloogd hebben | zouden afgeloogd hebben | zouden afgeloogd hebben |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.