afzeggen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afzeggen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzeggen
zegde af
zei af
afgezegd
zwak -d

onregelmatig

volledig

Werkwoord

afzeggen

  1. overgankelijk aangeven dat men niet gaat komen
    • Ik heb dat feest afgezegd omdat ik me niet goed voelde. 
  2. inergatief ~ voor: aangeven dat men niet gaat komen
    • Ik heb afgezegd voor het feest omdat ik een andere afspraak had. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.