afzien

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afzien    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·zien
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(in de sport) lijden’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
  • samenstelling van  af bw  en  zien ww 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzien
'ɑfsin
zag af
zɑx ʔɑf
afgezien
'afɣəzin
klasse 5

onregelmatig

volledig

Werkwoord

afzien

  1. inergatief ~ van: besluiten iets niet te doen
    • Hij zag af van zijn voornemen. 
  2. inergatief lijden, ongemak doorstaan, o.a. in de sport
    • Die laatste ronde was puur afzien. 
  3. spieken, afkijken
    • De student haalde hoge cijfers omdat hij zoveel afzag. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afzien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.