ambit
Engels
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
ambit
Latijn
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ambīre |
ambit
- actief indicatief praesens, derde persoon enkelvoud van ambīre
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /ambɪt/
Woordafbreking
- am·bit
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Latijnse zelfstandig naamwoord ambitus
Zelfstandig naamwoord
ambit
- (bouwkunde) (religie) kloostergang, kruisgang, padgang, claustrum, ambulatorium; meestal een vierkant van overdekte gangen met arcades rondom een binnenplaats met een bijvoorbeeld een bedevaartskerk.
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | ambit | ambity |
genitief | ambitu | ambitů |
datief | ambitu | ambitům |
accusatief | ambit | ambity |
vocatief | ambite | ambity |
locatief | ambitu | ambitech |
instrumentalis | ambitem | ambity |
Synoniemen
- křížová chodba v
- ochoz m onbezield
Hyperoniemen
- část budovy v
Afgeleide begrippen
- ambitek m onbezield
- ambitový
Verwante begrippen
Verwijzingen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.