aprildag
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aprildag (hulp, bestand)
Woordafbreking
- april·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van april zn en dag zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aprildag | aprildagen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aprildag m
- dag in de vierde maand van het jaar
- Warmste aprildag ooit: Half april en hitte alom. Het KNMI schreef records in de boeken. In De Bilt werd gisteren een temperatuur van boven de 28,9 graden waar genomen, waarmee de warmste dag van april uit 1968 werd overtroffen. [2]
- Zomerse taferelen op Schiphol. De luchthaven kreeg ruim 170.000 passagiers op bezoek en beleefde daarmee vrijdag de drukste aprildag uit haar historie. Gezinnen grijpen de lange meivakantie aan voor een vliegreis naar de zon. [3]
Verwante begrippen
- januaridag, februaridag, maartdag, meidag, junidag, julidag, augustusdag, septemberdag,oktoberdag, novemberdag, decemberdag
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aprildag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 16-04-07 Warmste aprildag ooit
- ↑ Tubantia 26-04-08 Boarding please
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.