decemberdag
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: decemberdag (hulp, bestand)
Woordafbreking
- de·cem·ber·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van december zn en dag zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | decemberdag | decemberdagen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de decemberdag m
- dag in de twaalfde maand van het jaar
- Daarbij diende een pop als Diego. Met steun van het Landelijk Video Reconstructieteam en het Korps Landelijke Politiediensten reconstrueerde de technische recherche onder meer hoe lang de moeder die bewuste decemberdag buitenshuis was. [2]
- Ties is wel te vroeg geboren. In december twitterde de sprinter nog dat zijn tweede kindje half juni werd verwacht. Op dezelfde decemberdag maakte ook Mark Tuitert bekend dat hij en zijn Helen begin juni een tweede kindje verwachten. [3]
Verwante begrippen
- januaridag, februaridag, maartdag, aprildag, meidag, junidag, julidag, augustusdag, septemberdag,oktoberdag, novemberdag
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord decemberdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 12-02-08 Reconstructie met pop in plaats Diego
- ↑ Tubantia 30-05-13 Tweede zoon voor schaatser Stefan Groothuis
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.