architect

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  architect    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɑrxiˈtɛkt/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ar·chi·tect
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord architect architecten
verkleinwoord architectje architectjes

Zelfstandig naamwoord

dearchitectm

  1. (beroep) (kunst), (bouwkunde), iemand die gebouwen en constructies ontwerpt en de leiding neemt tijdens de bouw ervan
    • De architect voelde zich meer een kunstenaar dan een technicus. 
  2. (beroep) (figuurlijk) ontwerper, bedenker van iets anders dan een gebouw
     De epidemioloog en architect achter de omstreden Zweedse corona-aanpak zegt dat er in zijn land meer gedaan had moeten worden om het virus aan het begin van de uitbraak te beteugelen.[4]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord architect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  •  architect (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA:
enkelvoud meervoud
architect architects

Zelfstandig naamwoord

architect

  1. (beroep) (kunst), (bouwkunde) architect
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.