beet

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beet    (hulp, bestand)
  • IPA: /bet/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /beɪt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /beːt/
    • (Limburg): /beːt/
Woordafbreking
  • beet
Woordherkomst en -opbouw
[A], [B] enkelvoud meervoud
naamwoord beet beten
verkleinwoord beetje beetjes

Zelfstandig naamwoord

[A]debeetm

  1. samenklemming tussen de kaken
    • De beet van een dolle hond is een ernstige zaak. 
  2. dat wat je met één keer bijten kunt eten, hap
    • Ik neem een beet van de koek. 
  3. steek door de monddelen van een kaakloos wezen, zoals een insect
    • De huilende baby zat onder de beten, want er was een mug in de kamer. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

[A] beet

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: te pakken, vast
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
bijten

[A] beet

  1. enkelvoud verleden tijd van bijten
    • Ik beet. 
    • Jij beet. 
    • Hij, zij, het beet. 
     ‘Wij willen naar Alaska,’ zei hij op heldere toon. ‘Op zalm vissen,’ vulde Dennis aan. ‘Wilde zalm.’ Chantal beet op haar lip om niet in lachen uit te barsten.[8]
Verwante begrippen

Zelfstandig naamwoord

[B]debeetv/m

  1. (plantkunde) (verouderd) benaming voor planten uit het geslacht Beta 
Synoniemen
  • biet (meer gangbare uitspraakvariant)
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord beet beets
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[C]debeetv

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) tweede letter van het Hebreeuwse alfabet
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) getal twee
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • Sjien Beet
cursief: alleen Jiddisj; vet: zowel Hebreeuws als Jiddisj
nr.  sluit-
letter
letter  naam in
Hebreeuws 
naam in
Nederlands 
wordt in
Nederlands 
als
cijfer 
1  א  אָלֶף  alef   ollef  ' • a1
2  ב  בֵּית  beet  ,  bet   beis  b • v2
3  ג  גִּימֵל  gimel  g3
4  ד  דָּלֶת  dalet  d4
5  ה  הֵא  hee  h5
6  ו  וָו  wav   wov  v, w • oe6
7  ז  זַיִן  zajin   zajen  z7
8  ח  חֵית  chet   ches  ch8
9  ט  טֵית  tet   tes  t9
10  י  יוֹד  jod   joed  ji,ie10
11 ך  כ  כַּף  kaf  ,  chaf   chof  ch • k20
12  ל  לָמֶד  lamed  l30
13 ם  מ  מֵם  mem  m40
14 ן  נ  נוּן  noen  n50
15  ס  סָמֶךְ‎  samech  s60
16  ע  עַיִן  ajin   ajen  ' • e70
17 ף  פ  פֵּא  pee  p • f80
18 ץ  צ  צַדִי  tsadi  ,  tsadee   tsaddi  ,  tsaddek  ts90
19  ק  קוֹף  koef  ,  kof  k100
20  ר  רֵישׁ  reesj  r200
21  ש  שִׁין  sjien  sj • s300
22  ת  תָּו‎  tav   tof  ts400
Vertalingen
[D] enkelvoud meervoud
naamwoord beet batee
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[D]debeetm

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) huis (als deel van woordcombinaties)
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord beet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[9]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.