biet
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: biet (hulp, bestand)
- IPA: / bit / (1 lettergreep)
Woordafbreking
- biet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Ontleend aan het Volkslatijnse *bẹta, klassiek beta ("biet") [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | biet | bieten |
verkleinwoord | bietje | bietjes |
Zelfstandig naamwoord
de biet v / m
- (bloemplanten) Beta vulgaris een plant die om de wortelknol geteeld wordt
- De biet groeide niet goed.
- (groente) de wortelknol van de bovenstaande plant
- Hij liet de zak met bieten per ongeluk vallen.
Synoniemen
- kroot, snijbietblad, strandbiet, suikerbiet, voederbiet
Hyponiemen
- rode biet, snijbiet, stilbiet, strandbiet, suikerbiet, voederbiet, voerbiet, zeebiet
Afgeleide begrippen
- bietenkroot, bietenrood, bietenrooier, bietensalade, bietensap, bietenstroop, bietsijsje, bietsuiker
Vertalingen
1.
|
|
Gangbaarheid
- Het woord biet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "biet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "biet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ biet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.